|
NACHTBUS: (Johan van doorn) * De laatste tijd slaap ik niet zo best meer. Dan komt het allemaal weer naar
boven en slapen kan ik dan ook wel vergeten. Ik ga
dan maar aan de tafel in de keuken zitten tot de ochtend aanbreekt. Mijn vrouw
is er al lang aan gewend. Voor haar heb ik gewoon zo nu en dan een nachtmerrie
over een gebeurtenis die zich heeft afgespeeld ergens ver in het verleden. Aan
haar heb ik een vaag verhaal verteld over een keer dat ik na een avonddienst
met ook nog wat overwerk in mijn tas, een rit maakte met de nachtbus. In mijn
verhaal komt een meisje voor van een jaar of vijf of misschien zes dat helemaal alleen in de bus was achtergebleven
nadat haar ouders waren uitgestapt. In dat verhaal breng ik haar terug naar de
stad en stapt ze vlak bij haar huis uit. Ik probeer het allemaal, zoals ik het aan
mijn echtgenote heb verteld, ook echt zelf te geloven en soms lukt dat voor een
hele korte tijd. Meestal komt de
werkelijkheid al weer snel naar boven. Het verhaal dat ik mijn vrouw heb
verteld is namelijk niet compleet. In de verste verte niet. De implicaties van wat er die nacht plaatsvond dringen
zich de laatste tijd steeds verder aan mij op. Want als alles wat die nacht
gebeurd is ook echt waar is dan wil dat zeggen…..Maar laat ik het maar gewoon
proberen op te schrijven. Misschien dat ik dan de gebeurtenissen en alles waar ze
mogelijk voor staan in het juiste perspectief kan zetten en mijzelf kan
behoeden voor een gang naar de zielenknijper. Ik ben natuurlijk geen schrijver. ik
ben maar gewoon een operator bij een elektriciteitscentrale. Waar ik nu al zo’n
vijfendertig jaar in allerlei functies werk. Schrijvers kunnen alles veel mooier
en spannender maken. Ik kan alleen de kale feiten maar opschrijven. Ik hoop dan
ook dat u door mijn fouten heen zult kijken. ** Mijn horloge gaf al bijna één uur aan en ik stond, met
mijn kraag flink omhoog tegen de wind, al meer dan een half uur te wachten. U kunt zich voorstellen hoe blij ik was toen ik de
bus eindelijk aan zag komen. Hij leek veel sneller te rijden dan gebruikelijk
met dat rot weer, en een ogenblik had ik het idee dat hij mij niet zag staan en
gewoon voorbij zou rijden, maar hij stopte toch precies met zijn deur al
helemaal open vlak voor me. Ik kon er zo instappen. Ik zag gelijk dat het een andere bus
was dan de gebruikelijke want de chauffeur zat zo te zien in een afgesloten
cabine. Iets wat ik ook nog nooit eerder had gezien. De ruit in de deur was van
een soort matglas. ‘Misschien een enkelzijdige spiegel?’ dacht ik. Ik had over
zoiets wel eens wat gelezen in een detective verhaaltje, maar ik kreeg toch een
heel raar onbestemd gevoel over me. Een ogenblik dacht ik er over om terug naar de centrale te lopen en daar
maar een slaapplaats te zoeken. Soms bleef er wel eens iemand slapen bij een
calamiteit, of een enkele keer zelfs als
iemand op vrijdag bij de, toen nog door de baas verstrekte, weekendborrel net even te veel naar binnen
had gegoten. Voordat ik dat vage plan uit
kon voeren duwde een plotselinge harde windvlaag mij naar voren. Bijna
struikelend stapte ik op de treeplank en stond even te wankelen voordat een
tweede nog hardere vlaag me verder naar binnen duwde. Het leek even alsof ik achter
mij iets hoorde fladderen, maar toen ik omkeek door het glas van de deur, die
inmiddels al weer dichtging, zag ik alleen duisternis. De cabine van de chauffeur was gek genoeg nog steeds
dicht en ik klopte maar even op de deur. Ik moest me echter snel vastgrijpen
aan een stang om niet languit op de vloer terecht te komen. De chauffeur gaf
taal nog teken dus ik zag in gedachten iemand die zo snel mogelijk naar huis
wilde. Nou daar kon ik wel inkomen. Ik klopte opnieuw aan, maar ook deze keer
kwam er geen reactie. Ik haalde, toch wel een beetje verbaasd, mijn schouders
op. “Betalen doe ik straks
wel,” dacht ik en ik keek voor het eerst de bus in. Even leek het alsof ik de enige was, maar toen zag ik in het vage schijnsel
van de plafondlampen mijn medepassagiers. Ik vond het eigenlijk gelijk al een raar
zooitje. Normaal was er toch altijd wel wat te horen. Beetje geroezemoes,
zuchten, hoesten enzovoort, maar ze waren allemaal opmerkelijk stil. Ik haalde opnieuw
mijn schouders op en ging op het bankje rechts vooraan vlak bij de deur zitten
zodat ik naar voren kon kijken. Onze
snelheid was nog steeds erg hoog, zeker gezien het slechte weer. Ik weet nog
goed dat ik dacht dat hier, bij een politiecontrole wel eens een flinke
bekeuring en misschien zelfs wel ontslag op zou kunnen volgen. Nu was zo’n
controle met dit weer niet erg waarschijnlijk, maar toch wilde ik dat hij iets
langzamer zou rijden. Ik moest even heel kort zijn ingedommeld want toen ik mijn ogen open deed
en door de vooruit keek, waar de ruitenwisser als krankzinnig heen en weer
sloeg, viel me op dat we nog steeds niet in de stad waren. Ik keek naar rechts en
veegde de beslagen ruit een stukje schoon. Ook daar kon ik niet thuisbrengen
waar we waren. Nu zult u natuurlijk zeggen. “In de nacht. Met slecht weer, moe,
slaperig, dan herken je niet gelijk alles”. Maar ik reed dat stuk met die
nachtbus in ieder geval twee, en omdat ik vaak overuren draaide, soms wel drie
of vier keer per week. Ik kon die weg wel dromen en ik herkende helemaal niets.
Bovendien zat je vanaf de halte waar ik was opgestapt binnen 10 minuten tussen
de huizen van de buitenwijk. Een ogenblik dacht ik dat de bus misschien de
verkeerde kant opreed, maar die gedachte zette ik al gelijk weer van me af. De
ander kant op zat je Een beetje ongerust geworden stond ik op en klopte weer op de cabine van de
chauffeur. Er kwam geen reactie en ik sloeg wat harder op de deur wat evenmin
iets uithaalde. Ook op mijn roepen kwam geen antwoord. Het leek alsof de
ruitenwisser nog harder heen en weer ging. Ik draaide een paar keer vruchteloos
aan de knop. Ik keek de bus weer in of
iemand mijn actie had opgemerkt , maar ik zag in het schemerige licht nog
steeds alleen hoofden boven de stoelleuningen uitsteken Ook daarvandaan kwam
geen geluid. Ik liep wat onzeker door het geschommel van de bus naar
de eerste rij passagiers en keek neer op een wat oudere vrouw; “Goedenavond mevrouw kunt
u mij…..?” Ik hoorde mijn stem wegsterven. Ze gaf geen enkele reactie. Ze keek
zelfs niet omhoog. Omdat ik dacht dat ze mij niet gehoord had door het lawaai
van de bus, legde ik voorzichtig mijn hand
op haar schouder. Wat toen gebeurde is een van de dingen die ik steeds weer in
mijn dromen terug zie. Ze draaide langzaam haar hoofd om en keek mij aan met
lege ogen. En ik bedoel echt leeg. Er waren geen ogen. Alleen zwarte gaten. Het
is moeilijk te beschrijven wat ik op dat moment voelde. Eerst medelijden en
toen afgrijzen.. Haar mond ging open en ook die was leeg. Een rottingslucht
kwam uit dat gapende gat. Geschrokken stapte ik half struikelend achteruit. Ik greep naar de leuning, maar miste en viel achterover. Ik kwam op de schoot van een andere passagier aan
de ander kant van het gangpad terecht. Ik probeerde zo snel mogelijk overeind
te komen en draaide mij tegelijk om, om mij in een soort automatisme te
verontschuldigen. Weer een deel van mijn dromen. Misschien was het een man, moeilijk
te zeggen want het lichaam viel langzaam uit elkaar. Ik wilde het niet zien, ik
wilde weg , ik wilde mijn ogen sluiten, maar toch bleef ik ziekelijk
gefascineerd en vol afschuw, maar vooral bang naar het aftakelingsproces
kijken. Niemand van de andere passagiers scheen te merken wat er gebeurde. De oude
vrouw zat nog steeds met haar mond open en haar lege oogkassen naar mij
gedraaid. Ik holde terug naar de cabine voor in de bus. Vastbesloten om deze
keer de chauffeur te pakken te krijgen. Eerst klopte ik nog een paar keer, maar
toen daar opnieuw geen reactie op kwam schopte ik zo hard ik kon tegen de deur.
Ik voelde dat ik in paniek raakte en schreeuwde dat hij verdomme die deur open
moest doen. Door de vooruit kijkend zag ik heel
in de verte een lichte vlek. Het maakte mij niet geruster. We denderden nog
steeds met een krankzinnige snelheid over die verder volstrekt lege weg. Ik zag
dat die nu een stuk smaller was geworden. Een tegenligger zou er nooit langs
kunnen. Ik rukte zo hard ik kon schreeuwend aan de deurknop terwijl ik zo nu en
dan over mijn schouder de bus in keek en met mijn ander hand naast de deur op
de post bleef slaan. Na een nieuwe keiharde ruk waarbij ik mijn voet naast de
deurpost had gezet sprong de deur opeens open. Ik deed geschrokken een
wankelende stap achteruit waarbij ik bijna in de afstap naar de buitendeur
terechtkwam. De cabine waar de chauffeur hoorde te zitten was leeg. Er was
helemaal niemand. Er was een raar soort
houten stoel en een plat stuur dat heen en weer draaide, maar niet iets wat op een versnellingspook
leek, en verder ook helemaal geen instrumenten. Het geheel leek op het
interieur van een houten speelgoed
autootje of iets wat een kind kon bedenken.
*** Het
was zo idioot. Die lege stoel, dat stuur dat heen en weer draaide zonder dat het
van invloed was op de koers van de bus. En op de voorruit in de cabine was geen
ruitenwisser, ondanks de stromende regen. Door de regen op de voorruit kijkend
leek het licht in de verte dichterbij gekomen. Ik voelde mij steeds banger
worden, gooide de deur weer dicht en holde heen en weer geslingerd door het
gangpad van de bus naar achter. Links en rechts stootte ik de passagiers aan.
Iets waar ik onmiddellijk spijt van had, maar waar ik wel in een soort
gedrevenheid mee doorging. Sommigen vielen uit elkaar. Anderen waren hard als
steen of draaiden hun hoofd en keken met lege ogen mijn richting uit. Weer
anderen verdwenen in het niets zodra ik ze aanraakte. Idioot genoeg maakte dat
laatste mij wat rustiger. Op een of andere manier leek het minder erg. Aan het eind van het gangpad helemaal achterin zat in de
hoek van de bank een klein meisje van een jaar of vijf. Ze leek meer aanwezig
dan de rest. Ze was minder dof en grauw. Ik ging op mijn hurken schuin voor
haar zitten en ik raakte haar voorzichtig aan. Ik was doodsbang dat zij ook uit
elkaar zou vallen, maar dat gebeurde niet. Ze draaide haar gezicht naar me toe
en deze ogen waren gewone ogen. Ik zal ze nooit vergeten. Lichtblauwe grote betraande
ogen die strak naar mij keken. Ik kreeg een ogenblik de aandrang om haar op te
tillen, maar iets hield mij tegen. Ze leek zo breekbaar. Ongewild werden mijn
ogen weer naar de voorkant van de bus getrokken. Het licht waar we met die
krankzinnige snelheid naar op weg waren was nu vuurrood en duidelijk dichterbij
dan eerst. Het werd ook steeds warmer. Ik draaide mij weer naar het kind. Ik
wilde haar vragen wat zij zo laat alleen in deze bus deed , maar ze was mij
voor. “Ik ga naar pappa in de
hemel.” Ik schrok van haar ijle stem. “Hij is weggegaan en heeft ons alleen
gelaten. Mamma is heel verdrietig en huilt de hele tijd.” Ze bleef naar mij kijken
en het drong langzaam tot mij door dat zij mij helemaal niet zag. Ze keek dwars
door me heen. Ze ging zonder
onderbreking verder. “Ik ga hem vragen om terug te komen, en dan beloof ik dat
ik nooit meer stout zal zijn.” Ik zag opeens dat zij
sliep. Ze keek naar me, maar ze sliep wel degelijk. De hitte begon nu zo langzaam aan echt bijna ondragelijk te worden. Het
licht dat door de voorruit van de bus te zien was geweest leek nu uitgegroeid
tot een vuur wat mij aan het hellevuur deed denken dat onze pastoor ons vroeger altijd voorhield tijdens
de biecht. Hij bedreigde ons daarmee als we niet onmiddellijk ophielden met
alle vreselijke zonden die een achtjarig jongetje kon doen. Die half vrolijke gedachte
bracht mij terug naar de werkelijkheid en mij vasthoudend aan het beetje
verstand wat ik nog over had wist ik opeens een ding zeker. Ik moest dit kind wakker
maken. Haar pappa zat niet in de
hemel. We waren op weg naar de
hel. Ik kwam overeind, maar zorgde wel dat ik haar vast hield. Ik keek om mij
heen of ik ergens een uitweg zag uit de deze hellebus. Het vuur was nu in de bus en likte aan de
eerste stoelen. De cabine was al niet meer zichtbaar. Ik hoorde een zachte
zoete stem zeggen dat ik hier uit kon komen door het kind af te geven. De trekkende handen voelden nu aan als klauwen
en ik voelde ze steeds harder peuteren aan mijn handen die nog steeds het kind
vasthielden. Ik probeerde ze van me af te schudden, maar ze werden steeds
opdringeriger, ik voelde scherpe nagels in mij handen krassen. “Geef,” klonk plotseling
een schorre stem vlak bij mijn oor. “geef mij mijn dochter”. Het klonk verkeerd,
dit was absoluut geen liefhebbende vader die om zijn dochter riep. Ik schudde het kind
opnieuw door elkaar. “Je moeder heeft je nodig. Ze roept je. Wordt wakker”.
Voor de eerste keer bewoog ze een beetje. De handen klauwden steeds
woester dieper in het vlees van mijn
handen. Ik schreeuwde nu werkelijk zo hard ik kon; ”Wordt wakker, wordt in
godsnaam wakker!” Plotseling ging er een rilling door haar
lichaampje wat ik steeds dichter tegen het mijne had gedrukt. De klauwen leken
te aarzelen. Ze sloeg haar ogen naar mij omhoog en fluisterde “Pappa?” **** Ik werd plotseling in mijn gedachten onderbroken door het geluid
van piepende remmen opkijkend zag ik de gewone nachtbus die naast mij gestopt was. De
deur ging open en een warm licht viel naar buiten. “Ga
je mee? Of vind je het hier gezellig?“ De vriendelijk stem trok mij het laatste
stukje de werkelijkheid in. Ik schudde mijn hoofd, kwam verder overeind en stapte
in. De chauffeur keek even met opgetrokken wenkbrauwen naar mijn doornatte
kleding en glimlachte. “Loop maar door.
Zo te zien heb jij al genoeg betaald aan ons mooie Hollandse weer.” Vaag dankbaar liep ik naar achter. Nog steeds in gedachten over die idiote
droom. In de regen nota bene. Ik bleef verstijfd staan. Op dezelfde plaats als
in mijn droom zat het meisje. Deze keer sliep ze niet. Haar grote blauwe ogen
keken mij aan. Ik ging een beetje beduusd in het midden van de bank zitten en keek naar
haar. Zonder iets te zeggen schoof ze naar me toe en klom op mijn schoot. Ze
sloeg haar armen om me heen en fluisterde. “Dank u wel meneer.” Pas
bij de eerste halte in de stad klom ze van mijn schoot en terwijl ze uitstapte draaide
zij zich om en zwaaide ze nog een keer naar mij. Door het raam kijkend zocht ik
haar. Ik zag haar nergens. Ik weet niet wat er
verder van haar is geworden. Wat ik wel weet is dat ik na een tijd zoeken in
oude kranten een berichtje vond over een vader die zich dronken voor de
nachtbus had geworpen nadat hij zijn vrouw en dochter op een gruwelijke manier
had omgebracht. ‘Was zij die kleine meid? Wilde haar vader haar na haar te
hebben vermoord zelfs meetrekken in zijn persoonlijke hel? En heb ik haar terug
kunnen halen voor de hemel. Ik weet het niet, maar het blijft mij achtervolgen.’ Misschien zal ik nu kunnen slapen, Misschien, maar er zijn de laatste tijd kleine littekens op mijn handen
verschenen en die jeuken soms. Johan van doorn © 2012
|