|
DE
QUEESTE VAN DIEDERIK Hoofdstuk 1: Bezoek Niemand kon van Diederik zeggen dat hij dom was, als men al iets van Diederik wilde zeggen. Meestal wilde men helemaal niets van Diederik zeggen. Diederik was niet interessant, Diederik was banaal, Diederik was ronduit saai.
Diederik heette voluit Diederieckes Gravilatus Zebedeus Daar. Diederik
had op zijn twaalfde verjaardag een baantje in de plaatselijke bibliotheek
gekregen als boekenterugplaatser en op zijn vijfenveertigste werkte hij daar nog
steeds. Nu was het zijn werk om de 1600 boeken die de bibliotheek rijk was uit
te lenen aan eenieder die ze wilde lezen. Nu
moet je weten dat het hier een plattelandsdorp was, en de pastoor, de
burgemeester de notaris en de schooljufrouw na, die zelf boeken genoeg hadden,
had eigenlijk niemand tijd voor zoiets tijdverspillend als een boek lezen. De
bibliotheek was ooit door Mevr Wijnenberg aan het dorp geschonken, om haar man
de burgemeester te pesten die altijd zei. "De Kalverdijkers kunnen werken
maar lezen schijnen ze geen van allen te kunnen." Dit
kwam omdat niemand ooit de proclamaties las die de burgemeester aan het
gemeentehuis liet ophangen. Ze konden natuurlijk best wel lezen maar gunden zich
gewoon geen tijd voor zoiets vervelends als de proclamaties van de burgemeester.
Mevr.
Wijnenberg bedacht toen. "Als Kalverdijk een bibliotheek heeft kan mijn man zien
dat ze best wel kunnen lezen". Jammer genoeg schonk zij haar eigen boeken
en dat waren voor het grootste gedeelte keukenmeidenromannetjes. En er zijn niet
veel boeren die dat lezen. Zelfs
niet als ze tijd hebben. Dus
kwam er eigenlijk nooit iemand om er een te lenen behalve dan de schooljufrouw
die heimelijk een beetje verliefd was op de bibliothecaris. Neeltje, de
schooljufrouw, kwam elke woensdagmiddag twee boeken halen en bracht dan gelijk
de twee van de week daarvoor weer terug, en het ritueel was dan ook steeds
hetzelfde: "Goedemiddag
Diederik " "Goeiemiddag
jufrouw Neeltje" "Hier
zijn de boeken van de vorige week." "Dank
U jufrouw Neeltje" "En
ik wil graag deze twee meenemen" "Dat
kan jufrouw Neeltje"
Dag Diederik " "Dag
jufrouw Neeltje" Niet
echt een interessante conversatie maar het was zo'n beetje het enige gesprek wat
Diederik de hele week voerde, en hij keek er dan ook steeds naar uit.
Ons
verhaal begint op een druilerige woensdagmorgen in juni. Hij
ging dan zonder ontbijt de deur uit om de bibliotheek extra schoon te maken.
Diederik poetste en wreef en ging
tussentijds wel tien keer in zijn kleine kantoortje in zijn stoel zitten
dromen over het gesprek wat die middag plaats zou vinden. Zo
ook deze morgen. Hij was in zijn dromen een prachtige conversatie begonnen met
"zijn" jufrouw Neeltje. Niet alleen maar daag en tot ziens, maar een
echt gesprek. Over boeken, over schrijvers en hun eigenaardigheden. Kortom
over alles wat met boeken en schrijvers te maken had. Terwijl
hij daar zo zat hoorde hij iemand de bibliotheek binnen lopen. Hij schrok. "Zo
vroeg, ik ben nog maar net begonnen de balie op te wrijven, wat zal ze wel niet
van me denken" En
meer van dergelijke gedachten schoten door zijn hoofd. Hij hees zich zo snel als
mogelijk was omhoog en liep door het korte gangetje langs de wc (die ook nog
schoon moest) naar de nog niet gewreven balie. Door
de geopende deur van de bibliotheek zag Diederik dat de dag van druilerig in
huilerig was overgegaan. De vloer bij de deur was nat en modderig alsof iemand
daar zijn schoenen had staan afslaan en daarna weer terug naar buiten was gegaan
zonder de deur te sluiten want Diederik zag niemand. Hij keek om de hoek van de
boekenkasten maar ook daar was niemand. Schouderophalend liep Diederik naar de
deur en sloot hem tegen de gure wind die op kwam zetten. "Hé,
hé, dat werd tijd, ben jij altijd zo traag?" Klonk het achter hem. Hij
werd gek, hij hoorde stemmen. Hij hoorde Jufrouw Neeltje. Maar ze was er niet. Conclusie:
Hij was niet goed bij zijn hoofd. "Als
je als een tol rond blijft draaien boor je jezelf straks nog in de grond.
Klonk het droog. Diederik keek omhoog, waar de stem vandaan kwam. Op de lamp aan
het plafond zat een wezen dat het meest leek op een hond met handen. Met een van
die handen hield hij zich vast aan de kabel terwijl hij zich met zijn andere
hand ongegeneerd krabde. Diederik
kreunde, hij werd steeds gekker, nu zag hij pratende honden aan de lamp
slingeren, hij moest de dokter maar bellen. Misschien was hij ziek of zo. Hij
staarde met open mond omhoog naar de lamp. Nu hij wat beter keek kon hij zien
dat het niet echt op een hond leek, wat hij eerst voor een vacht had aangezien
was een soort bontjas met een hoge kraag die aan beide zijden van het hoofd van
het wezen omhoog stak. Diederik kon nu ook zien dat het wezen een soort
pantoffels droeg. Het
had ook geen hondensnuit. Een grote neus met een grote snor en baard dat was
een.... "Ik
ben geen kabouter. "Zei het wezen," ik had verwacht dat jij toch wel
iets genuanceerder zou zijn, en doe nu je mond maar dicht dat staat niet
netjes." Diederik sloot zo snel zijn mond dat hij bang was dat zijn tanden
af zouden breken. Op
de balie zat iets wat duidelijk een kabouter was maar zei het niet te zijn en
ondertussen begonnen was de boekenlijsten die Diederik die morgen net ordelijk
op een stapel had gelegd, een voor een te vouwen tot hoedjes en die op elkaar te
stapelen. Diederik merkte dat zijn mond weer langzaam open begon te zakken en
sloot hem met een klap. Het
wezen had schijnbaar genoeg gekregen van het hoedjes vouwen, en ging nu op de
rand van de balie zitten. Met zijn grote ronde groene ogen keek hij naar
Diederik die verdwaasd terug keek. Diederik haalde diep adem om iets te gaan
zeggen gaf niet wat, alles beter dan hier als een vis naar een hallucinatie te
staan staren. "Ha.
Gelukkig, het ademt dus het leeft, ik was al bang dat ik met een lijk
opgescheept zat en dat communiceert wat moeilijk." "Natuurlijk
kan ik praten dat hoor je toch?" Brulde Diederik. `Dit
is`, dacht Diederik " niet de juiste manier om hier mee om te gaan. `Je
gaat niet tegen een waandenkbeeld staan te schreeuwen, dat is een teken dat je
ze zeker niet allemaal meer op een rijtje hebt, ik ga gewoon naar de telefoon en
bel de dokter en als die denkt dat ik te veel gedronken heb bel ik de pastoor of
de dominee of jufrouw Neeltje. Nee niet jufrouw Neeltje, iedereen, maar niet
jufrouw Neeltje. "Ik
wil me er niet mee bemoeien hoor, maar je begint weer op een trechter te lijken,
"zei het wezen en krabde zich zuchtend op het hoofd" dit wordt
moeilijker dan ik dacht, misschien had ik beter gewoon aan kunnen kloppen, maar
het was koud en de deur was tenslotte open, als je niemand binnen wilt hebben
moet je die ook maar op slot doen." Diederik
slikte een paar keer en besloot dat als deze hallucinatie dan toch niet gelijk
weg gaat dan praat ik er wel mee tot ik wakker word.Hij
had namelijk zojuist bedacht dat hij natuurlijk gewoon sliep, hij was niet gek. Welnee,
hij droomde gewoon en als hij straks wakker werd kon hij er om lachen. "Goed,
zei hij, ik droom, dus laten we er maar het beste van maken. Hoe kom je hier,
waarom zit je op mijn lamp, wat ben jij, wat is de bedoeling, en wat wil je
eigenlijk?" "Daar
door " zei het wezen en wees langs Diederik heen. Diederik
voelde zich langzaam kwaad worden. dit was toch te gek om los te lopen, deze
droomdinges nam hem in de maling. "De
deur, je weet wel zo'n ding waar je doorheen loopt om ergens binnen te komen. Je
wilde weten hoe ik hier kwam dus vertel ik het je." zei de
net-niet-kabouter en friemelde met zijn oren heen en weer, hij wreef met zijn
linkerhand over zijn neus, wipte weer enkele malen op en neer, ging staan, ging
weer zitten zuchtte en zei toen op zijn vingers tellend. "Oké, ten eerste ik ben een Lacābisch, Dus
géén kabouter, en wat ik hier doe?" Hij wees naar een nieuwe vinger, "Ik ben gestuurd door de raad, en tussen
haakjes dat had voor mij niet gehoeven ik kan mijn tijd wel beter besteden dan
naar een naar lucht happende vis te kijken en dan ook nog moeten proberen er een
fatsoenlijk gesprek mee te voeren." "Wat
doe je?" Vroeg Diederik, hij had ogenblikkelijk spijt van zijn vraag. De Lacābisch keek hem vernietigend aan en mompelde, "Zie je
wel stomme vragen stellen, bah" Hij wierp de jas achteloos omhoog en deze
kwam op de lamp aan het plafond terecht waar hij bleef hangen. "Hoe
moet ik je noemen?" Vroeg Diederik terwijl hij zich voorzichtig losmaakte
uit de verkrampte houding waar hij al die tijd in had gestaan. Er
klonk een bons, een verontwaardigd gesnuif en terwijl het papier om hem heen
dwarrelde klom hij weer terug op de balie. Diederik had dit alles met stijgende
verbazing bekeken, en barste toen plotseling los in een blijkbaar niet te
stoppen lachbui. "Mensen
kom gauw", riep Diederik hikkend van de lach "mijn kabouter is van de
balie gevallen". Hij
veegde de tranen uit zijn ogen, keek naar de kleding die de Lacābisch onder
zijn jas droeg en kreeg een nieuwe lachbui. "Blauw
met groene strepen, het is een bajes kabouter, daarom kan hij natuurlijk ook zo
goed hoedjes vouwen, dat heeft hij geleerd in de kabouterbajes". Diederik
pakte de stoel die hij altijd naast de balie had staan als jufrouw Neeltje
misschien eens wat langer zou blijven, en viel er schaterend op neer. "Hou
nou eens op met dat gegiechel" riep netel." Ik kom hier niet om
uitgelachen te worden." "Nee",
riep Diederik" je komt hoedjes vouwen, aan de lamp slingeren en van de
balie duiken, heel belangrijk werk waar je niet bij gestoord wild worden".
Zijn lachbui begon langzaam weg te trekken en nadat hij een blik had geworpen op
het inmiddels donkerrood geworden reukorgaan van Netel, slikte hij een nieuwe
giechel weg en veegde zijn gezicht schoon met zijn mouw. "Ben
je klaar?" Netel's
stem klonk geiriteerd, hij greep een formulier wat nog op de balie lag, en begon
een nieuw hoedje te vouwen. Hij zag dat Diederik's gezicht weer gevaarlijk begon
te vertrekken, en liet het papier vallen. Het was intussen tot Diederik
doorgedrongen dat dit voor een droom wel erg levendig was, en ook voelde hij
zich ook niet gekker als anders. Het begon langzaam tot hem door te dringen dat
dit allemaal écht gebeurde, dat er een soort kabouter van ongeveer 60 cm op
zijn balie zat en hoedjes vouwde en tegen hem praatte. Diederik
stond op, en stapte naar de balie. Hij slikte, stak zijn hand uit en zei,
"Ik ben Diederik." "Kunnen
we ergens rustig zitten, misschien iets drinken, hapje? "Hoe
bedoel je? Dat zou je moeten weten ". "Zitten,
drankje hapje, uitleg. In die volgorde, Jij denkt zeker dat zo'n reis niets
voorstelt." Netel
liep om de balie heen naar de deur van het kantoor en Diederik hoorde een bons
gevolgd door gemopper. Diederik begon opnieuw een lachbui opkomen maar wist hem
op het laatste ogenblik in te slikken. Netel
de Lacābisch was duidelijk over de kwistig verstrooide papieren uitgegleden. "Zo,"
Diederik grijnsde. "Drankje, Hapje, Zitten doe je al, wat wil je van me?
Netel scheurde het pak melk en het lunchpakketje open en begon schrokkerig te
eten. Diederik
keek met toenemende verbazing toe, hoe acht boterhammen en een liter melk in een
paar minuten in de mond van Netel verdwenen. Netel veegde zijn snor af en liet
een boer waar een bootwerker trots op zou zijn. "Heb
je bier? Netel wreef voldaan over zijn buik. "Je
lijkt weer op een vis. "Constateerde Netel "Je weet toch wel wat bier
is hoop ik?"
Diederik
kende die stem. Oh
ja, die stem kende hij!!!!
|